198
12.12 Weerstandsmeting
Zorg ervoor dat alle objecten die u wilt meten (inclusief circuitcomponen-
ten, circuits en componentonderdelen) losgekoppeld en ontladen zijn.
Ga als volgt te werk om de weerstand te meten:
1. Schakel de DMM in en selecteer
de
Ω
-meetmodus.
2. Steek de rode testkabel in de
Ω
-meetpoort en de zwarte testka-
bel in de
COM
-meetpoort.
3. Controleer de testkabels op conti-
nuïteit door de twee meetsondes
tegen elkaar te houden. De multi-
meter dient vervolgens ongeveer
0 - 0,5 Ω weer te geven (inherente
weerstand van de testkabels).
Æ
Voor lage-impedantiemetingen
van <600 Ω houdt u de toets
REL
ongeveer één seconde
ingedrukt wanneer de meetsondes zijn kortgesloten. Dit zorgt ervoor dat de
inherente weerstand van de testkabels de weerstandsmeting niet aantast.
De display dient 0 Ω weer te geven. Het automatische bereik wordt daarbij
uitgeschakeld.
4. Houd de twee testsondes tegen het te meten object. De meting wordt aange-
geven op het display (voorwaarde hiervoor is dat het voorwerp dat u meet geen
te hoge weerstand heeft of niet is aangesloten). Wacht totdat de display stabili-
seert. Dit kan enkele seconden duren bij weerstanden die groter zijn dan 1 MΩ.
Æ
“OL” (overbelasting) geeft aan dat het meetbereik was overschreden of dat
het circuit is gebroken.
5. Nadat u een meting hebt uitgevoerd, dient u de kabels van het gemeten object
te verwijderen en de DMM uit te schakelen.
Als u een weerstandsmeting uitvoert, dient u ervoor te zorgen dat de
punten die u met de uiteinden van de meetsondes aanraakt geen vuil,
olie, soldeer of dergelijke stoffen bevatten. Deze substanties kunnen de
meting vertekenen.
De
REL
-toets werkt alleen wanneer er een meting wordt weergegeven.
R