maximale Stromfluss kann im laufenden Betrieb nicht mehr überschritten werden.
Beachten Sie bitte, dass diese Funktion nicht für Feststromausgänge zur Verfügung steht! Feststromausgänge sind dadurch
leicht erkennbar, dass sie über keinen Drehregler zur Strombegrenzung und nur einen Spannungsregler verfügen.
Anschließen von Verbrauchern
Stellen Sie sicher, dass die Gesamtleistung aller Verbraucher zusammengenommen nicht die Maximalleistung des Geräts
überschreitet. Falls Sie das Gerät einige Zeit nicht benutzen, schalten Sie es besser ab.
Überprüfen Sie, dass die Verbraucher ausgeschaltet sind.
Eine angemessene Ausgangsspannung muß vorher eingestellt worden sein.
Die Strombegrenzung muß ebenfalls auf den benötigten Wert reguliert worden sein (siehe oben).
Verbinden Sie die positiven Pole (+) der Verbraucher mit den roten (+) Ausgangsbuchsen des Geräts (3); die negativen (-)
werden an den blauen (-) Ausgangsbuchsen (3) angeschlossen.
Erden Sie die Verbraucher an den DC Ausgänge an dem dafür vorgesehenen Erdungsanschluss (gelb-grün).
Verwenden Sie ausreichend dimensionierte Kabel mit Standardsteckern, oder benutzen Sie standardisierte Laborkabel.
Stellen Sie sicher, dass Verbraucher immer ausgeschaltet sind, wenn sie mit dem Netzgerät verbunden werden.
Es können sonst Funken entstehen, die sowohl die Ausgangsbuchsen als auch die Verbindungskabel beschädigen
können.
Bei Überhitzung des Geräts leuchtet die gelbe LED (9) der Überhitzungsanzeige auf und es schaltet den Ausgangsstrom
automatisch ab. Entfernen Sie die Verbraucher. Schalten Sie in diesem Falle das Gerät aus und lassen es abkühlen bevor
Sie es wieder nutzen können. Eine ungehinderte Kühlung muss immer gewährleistet sein (Kühlelemente sollten sauber und
staubfrei sein sowie ungehindert von Umluft umströmt werden können).
Parallel- und Reihenschaltung der Ausgänge A und B
Gefährliche Spannungen (größer als 35 VDC) können auftreten, wenn in Reihe geschalten wird. Berühren Sie keine
elektrisch leitenden Teile. Beachten Sie immer die Sicherheitsanweisungen!
Warnung! Versuchen Sie niemals Feststromausgänge in Parallel- oder Reihenschaltung mit anderen Ausgängen zu
verbinden!
Zusatzinformationen für die Modelle VSP 2403 HE, VSP 2405 HE und VSP 2206 HE !
Diese Modelle verfügen über Tastschalter (14, 15, 16, 17) mit denen man zwischen verschiedenen Betriebsarten schalten
kann. Die Ausgänge A und B werden innerhalb des Geräts verbunden. Extern anzuschließende Jumperkabel zur Verbindung
von (+) und (-) Pol verschiedener Ausgänge sind nicht notwendig. In der Schaltstellung „INDIVIDUAL“ sind beide Ausgänge
separat nutzbar.
Die Schalter schalten folgende Funktionen:
(14) INDIVIDUAL: Jeder Ausgang liefert separat Strom ohne eine interne Verbindung.
(15) PARALLEL: Ausgang A und B sind intern parallel geschaltet. (rote Buchsen (+ +) zusammen und blaue Buchsen (- -)
zusammen). Der Ausgangsstrom von A und B wird verdoppelt, Spannung bleibt konstant.
(16) SERIES: Ausgänge A und B sind intern in Reihe geschalten. Verbraucher müssen am positiven Ausgang von A (+)
und am negativen Ausgang von B (-) angeschlossen werden. Die Ausgangsspannungen von „A-Output“ und „B-Output“
werden addiert, der Stromfluss bleibt konstant.
(17) SERIES TRACKING: Die Ausgänge A und B sind intern in Reihe geschalten. Ausgang B ist immer gleich dem
Ausgang A, denn die Bedienungselemente von Ausgang A (3) & (4) werden zu Masterkontrollen. Sie beeinflussen beide
gleichzeitig. Die Spannung über „A+“ und „B-“ wird verdoppelt.
Reihenschaltung der Ausgänge A und B
Werden Ausgänge in Reihe geschalten ist es möglich, dass Ausgangsspannungen von bis zu 80V erreicht werden, da beide
addiert werden. Der Stromfluss erreicht max. 6A. Aufgrund der Verdrahtung im Gerät werden keine externen Jumperkabel
benötigt.
Entfernen Sie alle verbundenen Verbraucher im ausgeschalteten Zustand des Geräts, und schalten es an.
Drücken Sie den Tastschalter (16 oder 17) des erforderlichen Operationsmodus („SERIES“ oder „SERIES TRACKING“).
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
1.
2.
8
33
regelaar van uitgang A tegelijkertijd uitgang B mee; hij wordt de master die de totale uitgangsspanning via “A+” en “B-”
beïnvloed.
Om de totale uitgangsspanning van beide uitgangen te bepalen, worden de spanningen uit de “V”-indicaties (2) van
beide uitgangen opgeteld. In de “TRACKING”-modus is de totale waarde het dubbele van de spanning in indicatie “V” van
uitgang A.
Steek de positieve pool van de verbruikers in de rode (+) uitgangsbus (3) van uitgang A; steek de negatieve pool van de
verbruikers in de blauwe (-) uitgangsbus (3) van uitgang B.
Parallelschakeling van de uitgangen A en B
In een parallelschakeling worden de uitgangsstromen opgeteld. De uitgangsspanning blijft bij max. 40V. Wegens de bedrading
in het apparaat zijn er geen externe jumperkabels nodig.
Verwijder alle verbruikers van de uitgangen.
Schakel het apparaat in. Zet de keuzeschakelaar op de bedrijfsmodus (“PARALLEL”).
Draai de “AMPERE”-draairegelaar (4) tegen de wijzers van de klok in totdat de groene led van de spanningsbegrenzing
(CV) aangaat en de rode led van de stroombegrenzing (CC) uitgaat.
Stel de gewenste uitgangsspanning met de “VOLT”-regelaars (3a) en (3b) in. Let op dat beide op dezelfde waarde
ingesteld zijn.
Verbind de positieve pool van de verbruikers met een van de rode uitgangsbussen van het apparaat “+” (5); de negatieve
polen van de verbruikers worden aan de blauwe uitgangsbussen (-) aangesloten.
Parallelschakeling van de uitgangen A en B
In een parallelschakeling worden de uitgangsstromen opgeteld. De uitgangsspanning blijft bij max. 40V. Wegens de bedrading
in het apparaat zijn er geen externe jumperkabels nodig.
Verwijder alle verbruikers van de uitgangen.
Schakel het apparaat in. Zet de keuzeschakelaar op de bedrijfsmodus (15) (“PARALLEL”).
Draai de “A”-draairegelaar (6) tegen de wijzers van de klok in totdat de groene led van de spanningsbegrenzing (7)
aangaat en de rode led van de stroombegrenzing (8) uitgaat.
Stel de gewenste uitgangsspanning met de “V”-regelaars (5a) en (5b) in. Let op dat beide op dezelfde waarde ingesteld
zijn.
Verbind de positieve pool van de verbruikers met een van de rode uitgangsbussen van het apparaat “+” (3); de negatieve
polen van de verbruikers worden aan de blauwe uitgangsbussen “-” (3) aangesloten.
Zorg ervoor dat de ingestelde spanningen van beide uitgangen hetzelfde zijn. Anders kan de benodigde
uitgangsstroom niet gebruikt worden. De leidingdoorsnede van de gebruikte kabels moet minimaal voor 20A
bestemd zijn.
Remote-functie
Bij de externe regeling van de uitgangsspanning moeten de betreffende spanningregelaars (5) op maximum ingesteld worden.
De uitgangsspanning wordt in verhouding tot een externe referentiespanning ingesteld. Deze externe regelspanning kan van
0V tot 2,3V variëren. De uitgangsspanning van het apparaat stijgt of daalt proportioneel met de verandering van de externe
referentiespanning (regelspanning). Indien nodig kunnen potentiometers of andere regelelementen gebruikt worden.
Verwijder de jumperverbinding van “Vref out” en “Vref in” op de klemstrip van de betreffende uitgang (18a en/of 18b)
aan de achterzijde van het apparaat.
De positieve pool van de referentiespanningsbron wordt verbonden met “Vref in” en de negatieve pool met “COMMON”
(gemeenschappelijke leiding). Er moet een kabel gebruikt worden die lang genoeg is.
Sluit de verbruikers aan de betreffende uitgangen van het apparaat aan; positief bij positief (++), negatief bij negatief
(--).
Laat tijdens de externe programmering “Vref out” onbezet.
Sense-functie
Met de Sense-functie is het mogelijk om de ingangsspanning aan de verbruiker precies te regelen en spanningsverlies via de
voedingsleiding naar de verbruiker te compenseren.
Om deze functie te gebruiken, verwijdert u de jumperverbindingen van de betreffende uitgangen tussen de klempunten van
5.
6.
1.
2.
3.
4.
5.
1.
2.
3.
4.
5.
1.
2.
3.
4.
