104
8.2. INDUCTIVITEITSMETING
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals
andere meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
Schakel het meetapparaat met de aan-/uittoets (2) in.
Selecteer de voor u passende meetingang en voer een kalibrering uit.
Na het inschakelen is de intelligende „AUTO-LCR”-modus actief. Veel instellingen worden door het
meetapparaat overgenomen en daarom zijn de toetsen „D/Q/ESR” (9), „SER/PAL” (11), „SORTING” (6)
en „REL%” inactief. De hoofddisplay geeft de inductiviteitswaarde weer, de subdisplay de kwaliteitsfac-
tor „Q”.
Als dit niet wordt gewenst, selecteert u de meetfunctie „AUTO-L” via de toets „FUNC” (3). In de hoofd-
display wordt de meetwaarde weergegeven. Met de toets „D/Q/ESR” (9) kunnen de parameters in de
subdisplay worden omgeschakeld.
De meetfrequentie kunt u via de toets „FREQ” (12) selecteren. U kunt de volgende waarden selecte-
ren: 100 Hz, 120 Hz, 1 kHz, 10 kHz, 100 kHz. Met elke keer drukken, schakelt u de meetwaarde om.
De meetfrequentie bepaalt ook het meetbereik.
De omschakeling tussen seriële en parallelmodus gebeurt via de toets „SER/PAL” (11). Deze functie
deactiveert de AUTO-modus. Om naar de AUTO-modus terug te keren, drukt u meermaals op de toets
„FUNC” tot de overeenkomstige meetfunctie opnieuw wordt weergegeven.
Verbind het meetobject (spoel) met de meetingang. Op de display wordt na korte tijd de inductiviteit
weergegeven. Wacht tot de displaywaarde gestabiliseerd is. Dit kan enkele seconden duren.
Afgeschermde onderdelen kunnen ook aan de geïntegreerde meetcontacten worden aangesloten. De
afbeelding toont de mogelijkheid om indien nodig de beveiliging aan de GUARD-bussen aan te sluiten.
Zodra „OL” (voor Overload = overbelasting) op de display verschijnt, hebt u het meetbereik overschre-
den. Kies evt. een andere meetfrequentie met een groter meetbereik.
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject en schakel het meetapparaat uit.