96
5. Om de stroombegrenzing in te stellen, draait u de instelregelaar naar links of rechts. Na het
inschakelen is het fijn-instelbereik (0,1 A) altijd actief. Dit wordt door een licht helderder getal
weergegeven. Druk kort vooraan op de draairegelaar. De decimaalwaarde (1,0 of 0,1) van het
instelbereik verandert bij elke druk. Wanneer u draait, verandert de waarde.
6. De instelling kan grof (bij de eenheden) of fijn (bij de tientallen) gebeuren.
7. Als de gewenste stroomwaarde werd ingesteld, schakelt het scherm na ca. 3 seconden
automatisch naar de normale weergave terug.
Wordt de vooraf ingestelde stroomsterkte tijdens het normale gebruik bereikt, dan schakelt
de voeding over op stroombegrenzing en vermindert daarbij de spanningswaarde. Dit bedrijf
wordt aangegeven met de rode statusindicatie “C.C.” (1).
Uitgangsspanning instellen
De uitgangsspanning kan op de instelregelaar “VOLTAGE” (3) worden ingesteld. De grove en fijne
regeling gebeurt op dezelfde wijze zoals bij de instelling van de stroombegrenzing.
Door het grote regelbereik is het mogelijk dat de spannignsinstelling ca. 1-2
seconden nodig heeft om van een hoge naar een lage spanningswaarde over te
gaan.
Bij normaal gebruik werkt het apparaat in de constante spanningsmodus. Dit betekent
dat de voeding een vooraf ingestelde, constante spanning afgeeft. Deze werking wordt
aangegeven met de groene LED-statusindicator “C.V.” (1).
Aansluiten van een verbruiker
Let bij het aansluiten van een verbruiker op dat deze uitgeschakeld met de voeding
wordt verbonden. De max. stroomopname van de aan te sluiten verbruiker mag de
aanduidingen uit de technische gegevens niet overschrijden.
Bij het in serie schakelen van de uitgangen van meerdere voedingen ontstaan
aanraakgevaarlijke spanningen (> 75 V/DC), die levensgevaarlijk kunnen zijn.
Vanaf deze spanning mogen alleen geïsoleerde accessoires (aansluitleidingen,
meetleidingen, enz.) worden gebruikt.
Voorkom het gebruik van niet-geïsoleerde leidingen en contacten. Deze lege
plaatsen dienen door geschikt, moeilijk ontvlambaar isolatiemateriaal of andere
maatregelen te worden afgedekt om tegen rechtsreeks contact en kortsluiting te
beschermen.
Let op een voldoende sectie van de geleiders voor de verwachte stroomsterkte.
Op de voeding zijn twee uitgangen beschikbaar. Deze uitgangen voeren altijd dezelfde
uitgangsspanning. Het verschil ligt echter in de stroombelastbaarheid.
Aan de voorste bussen (6) kan slechts een stroom van max. 5 A worden afgenomen.
Er is een automatische stroombegrenzing geïntegreerd. De schroefbussen op de
achterkant zijn voor de volledige nominale stroom bestemd.
Vanaf 20 A uitgangsstroom is de schroefklemfunctie van de bussen aan de
achterkant aangewezen om een oververhitting van de steekbussen te vermijden.