97
1. Verwijder de aangesloten verbruiker van de uitgang.
2. Schakel de voeding in via de aan/uit-schakelaar (5). De bedrijfsindicator (1) licht op en op het
display worden spanning en stroom weergegeven.
3. Stel de parameters in naar wens zoals beschreven in het hoofdstuk “In gebruik nemen”.
4. Controleer nogmaals de correct ingestelde uitgangsspanning.
5. Verbind de pluspool (+) van de verbruiker met de rode bus „+“ en de minpool (-) met de blauwe bus „-„
van de betreffende uitgang (vooraan = “AUX. OUTPUT” (6), achteraan = “MAIN OUTPUT” (7)).
De aangesloten verbruiker kan nu worden ingeschakeld.
De stroomopname van de aangesloten verbruiker wordt op het display (1) in ampere (A)
weergegeven.
10. GEBRUIK VAN OPSLAGPLAATS “PRESET” EN “SET”
Op het toestel kunnen drie voorgeschreven spanningen incl. stroominstellingen via de “Set”-functie
worden opgeslagen en via de “Preset”-functie rechtstreeks worden geselecteerd.
Af fabriek zijn alle drie opslagplaatsen (P1, P2, P3) vooringesteld.
Deze zijn als volgt toegewezen:
Geheugen
Type
P1
P2
P3
Spanning
Stroom
Spanning
Stroom
Spanning
Stroom
PPS 11810
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
15 V
Maximum
PPS 11360
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
25 V
Maximum
PPS 11603
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
55 V
Maximum
PPS 13610
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
15 V
Maximum
PPS 16005
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
25 V
Maximum
PPS 11815
5 V
Maximum
13.8 V
Maximum
55 V
Maximum