88
e) Diodetest
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals
andere meetobjecten absoluut spanningloos en ontladen zijn.
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik
.
-
Steek het rode meetsnoer in de Ω-meetbus (8), het zwarte
in de COM-aansluiting (7).
-
Controleer de meetsnoeren op doorgang door beide meet-
stiften met elkaar te verbinden. Nu moet zich een waarde
van ca. 0 V instellen.
-
Sluit nu de beide meetsnoeren aan op het meetobject
(diode).
-
Op het display wordt de doorlaatspanning „UF“ in volt (V)
weergegeven. Als „OL“ verschijnt, wordt de diode in sper-
richting (UR) gemeten of is de diode defect (onderbreking).
Voer ter controle een meting door met omgekeerde polari-
teit.
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetob-
ject en schakel de DMM uit.
f) Doorgangstest
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals
andere meetobjecten absoluut spanningloos en ontladen zijn.
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik
.
-
Druk op de toets “MODE” om de meetfunctie om te scha-
kelen. Op het display verschijnt het symbool voor de door-
gangsmeting. Door nogmaals op de knop te drukken,
wordt de eerste meetfunctie ingeschakeld.
-
Steek het rode meetsnoer in de Ω-meetbus (8), het zwarte
in de COM-aansluiting (7).
-
Als doorgang wordt een meetwaarde < 100 ohm herkend;
hierbij klinkt een pieptoon. De weerstandswaarde wordt tot
max. 200 Ohm aangeduid.
-
Zodra “OL” (voor Overload = overbelasting) op het display
verschijnt, hebt u het meetbereik overschreden of is het
meetcircuit onderbroken.
-
Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetob-
ject en schakel de DMM uit.