c) Meten van weerstand
Controleer of alle te meten onderdelen van een scha-
keling, schakelingen en componenten evenals andere
meetobjecten volledig spanningsloos en ontladen zijn.
Ga als volgt te werk om weerstand te meten:
- Kies met behulp van de draaischakelaar het
meetbereik
Ω
x1K.
- Stel de wijzer op de nulstand in.
- Sluit het zwarte meetsnoer aan op de COM-
bus (5) en het rode meetsnoer op de meet-
bus „+“ (6).
- Houd beide meetpennen tegen elkaar en
wacht, tot de wijzer zich stabiliseert. Er moet
een waarde van ongeveer 0 ohm worden
aangegeven. Justeer - bij afwijking van de 0 ohm-waarde - de wijzer
met behulp van de 0 ohm-afregeling (3) op 0 ohm.
- Lees de meetwaarde af op de schaal „
Ω
“ ab. Vermenigvuldig de
getoonde waarde met een factor 1000 om de meetwaarde verkrijgen,
bijvoorbeeld 5
Ω
(aflezing) x1000 = 5 x 1000 = 5 k
Ω
(meetwaarde).
- Neem - na het voltooien van de meting - de meetpennen weg van het
meetcircuit en schakel de multimeter uit (draaischakelaar naar stand
„OFF“).
d) Meten van gelijkstroom
Overschrijd in geen geval de maximaal toelaatbare
ingangswaarden in de desbetreffende meetbereiken.
Meten van stroom is alleen toegestaan in stroomcir-
cuits tot maximaal 250 V.
91