16
Batteriewechselanzeige
:"
"
Arbeitstemperatur
:0°C bis +40°C (32 °F bis 104°F)
Lagertemperatur
:-10°C bis +50°C (14°F bis 122°F)
relative Luftfeuchtigkeit
:< 75 %, nicht kondensierend im Bereich von
0°C bis +30°C bzw.
< 50%, nicht kondensierend von +30°C bis
+40°C
Abmessungen (L X B X H)
:ca. 179 x 88 x 39 mm (mit Holster, ohne
Meßleitungen)
Meßtoleranzen
Angabe der Genauigkeit in ±(% der Ab Anzahl der Stellen = digits = dgt(s) )
Genauigkeit 1 Jahr lang bei einer Temperatur von +18°C bis 28°C, bei einer rel. Luft-
feuchtigkeit von kleiner als 75 %, nicht kondensierend. Die Warm – up – Zeit beträgt
1 Minute
Meßbereich
Genauigkeit Auflösung
Frequenz
Gleichspannung
200 mV
±(0,6% + 5 dgts)
0,1 mV
2 V
±(0,6% + 5 dgts)
1 mV
20 V
±(0,6% + 5 dgts)
10 mV
200 V
±(0,6% + 5 dgts)
100 mV
1000 V
±(1,0% + 5 dgts)
1 V
Eingangsimpedanz: 10 MOhm
Wechselspannung
2 V
±(1,0% + 5 dgts)
1 mV
40 Hz bis 400 Hz
20 V
±(1,0% + 5 dgts)
10 mV
40 Hz bis 400 Hz
200 V
±(1,0% + 5 dgts)
100 mV
40 Hz bis 400 Hz
750 V
±(1,2% + 5 dgts)
1 V
40 Hz bis 400 Hz
Eingangsimpedanz: 10 MOhm, < 100 pF
Messung und Anzeige des Effektivwertes der Wechselspannung bei sinusförmigem
Meßsignal
Gleichstrom DCA (µ A und mA und A)
200 µA
±(1,0% + 2 dgts)
0,1 µ A
2 mA
±(1,0% + 2 dgts)
1 µ A
20 mA
±(1,0% + 2 dgts)
10 µ A
200 mA
±(1,0% + 2 dgts)
0,1mA
20 A
±(1,2% + 8 dgts)
10 mA
+
-
53
Sluit na het vervangen van de zekering weer de behuizing en draai de schroeven in
omgekeerde volgorde weer zorgvuldig vast. Schakel het meetapparaat pas weer
in, als de behuizing goed dicht is en de schroeven weer zijn vastgedraaid.
- Wees zeer voorzichtig bij de omgang met spanningen groter dan 30 V wissel- (AC)
resp. groter dan 60 V gelijkspanning (DC). Reeds bij deze spanningen kunt u bij
aanraking van elektrische geleiders een levensbedreigende elektrische schok krij-
gen.
Schakel derhalve om te beginnen de spanningsbron stroomloos, verbind het mee-
tapparaat met de aansluitingen van de te meten spanningsbron, stel op het meet-
apparaat het vereiste spanningsmeetbereik in en schakel daarna de spannings-
bron in. Schakel na beëindiging van de meting de spanningsbron stroomloos en
verwijder de meetdraden van de aansluitingen van de spanningsbron.
- Controleer vóór elke spanningsmeting of zich het meetapparaat niet in het stroom-
meetbereik bevindt. Op zijn laatst, als het akoestische signaal voor de foute ver-
binding wordt afgegeven.
- Vóór elke wissel van het meetbereik moeten de meetstaven van het meetobject
worden verwijderd.
- Controleer vóór elke meting het meetapparaat resp. de meetdraden op beschadi-
ging(en).
- Gebruik voor het meten en voor het opladen van het meetapparaat alleen de
meetdraden die samen met het meetapparaat zijn geleverd. Alleen deze zijn toe-
gestaan.
- Om een elektrische schok te voorkomen, moet u erop letten dat u de meetstaven
en de te meten aansluitingen (meetpunten) tijdens het meten resp. tijdens het opla-
den niet, ook niet indirect, aanraakt.
- De spanning tussen het meetapparaat en aarde mag 500 VDC / VACrms in de
overspanningscategorie II niet overschrijden.
- Als verondersteld kan worden dat een veilige werking niet meer mogelijk is, moet
het apparaat worden uitgeschakeld en tegen onbedoeld inschakelen worden
beveiligd. Verondersteld kan worden dat een veilige werking niet meer mogelijk is,
als
- het apparaat zichtbare beschadigingen vertoont,
- het apparaat niet meer werkt en
- na langere opslag onder ongunstige omstandigheden of
- na zware transportbelastingen.
- Schakel het meetapparaat nooit meteen in, als het vanuit een koude in een warme
ruimte is gebracht. Het daarbij ontstane condenswater kan mogelijk uw apparaat
beschadigen. Laat het apparaat uitgeschakeld op kamertemperatuur komen.