83
• Stel de meetapparatuur voor iedere meting in op de gewenste eenheid. Een
onjuiste meting kan het product vernietigen!
• De spanning tussen de aansluitpunten mag de vermelde spanning niet
overschrijden.
• Voor iedere wissel van het meetbereik dienen de meetpunten te worden
verwijderd van het meetobject.
• Wees bijzonder voorzichtig tijdens de omgang met spanningen >25 V wissel-
(AC) resp. >35 V gelijkspanning (DC)! Reeds bij deze spanningen kunt u in geval
van contact met een elektrische kabel een levensgevaarlijke elektrische schok
krijgen.
• Controleer de meetapparatuur resp. de meetleidingen voor ieder gebruik op
beschadigingen. Voer nooit metingen uit, als de isolatie of het product op een
andere manier is beschadigd!
• Om een elektrische schok te vermijden, dient u erop te letten, dat u de te meten
aansluitingen/meetpunten tijdens de meting niet, ook niet indirect, aanraakt.
• Via de voelbare greepmarkeringen aan de meetpunten en op de meetapparatuur
mag tijdens het meten niet worden vastgepakt.
• Vermijd het gebruik in de directe omgeving van:
- Sterke magnetische of elektromagnetische velden
- Zendantennes en RF generatoren.
• Let er bij iedere meting op, dat door de stroomtangsensor geen voorwerpen
zoals bijv. kabels worden ingeklemd.
• Let tijdens het aansluiten van de meetleidingen aan de meetapparatuur altijd op
de juiste polariteit. (rood = pluspool, zwart = minpool).
• Houd tijdens iedere meting rekening met de beschrijving van de afbeeldingen in
ieder hoofdstuk. Een onjuiste meting kan het product vernietigen.
• Verwijder voor het aansluiten van de meetleidingen de stofkappen op de
aansluitbussen. Monteer deze altijd na iedere meting, om een verontreiniging van
de contacten te vermijden.
• Neem ook de veiligheidsinstructies in de afzonderlijke hoofdstukken in acht.