132
h) Meten van weerstand
Controleer dat alle te meten schakelonderdelen, schakelingen en bouwelementen evenals andere
meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
Ga als volgt te werk om weerstand te meten:
- Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie “Ω”.
- Steek de rode meetkabel in de Ω-meetbus (G) en de zwarte
meetkabel in de COM-meetbus (H).
- Controleer de meetkabels op geleiding door de twee meet-
pennen met elkaar te verbinden. Er wordt een weerstand
weergegeven van ca. 0 - 0,5 Ω (de eigen weerstand van de
meetkabels).
- Voor metingen met een lage weerstand <600 Ω houdt u de
“REL” -knop (C) ongeveer 1 seconde ingedrukt met kortge-
sloten meetpunten om te voorkomen dat de intrinsieke weer-
stand van de meetkabels wordt opgenomen in de volgende
weerstandsmeting. Het display geeft 0 Ω weer. Autorange
wordt hierbij gedeactiveerd.
- Verbind nu de twee meetpennen met het te meten object. Als
het gemeten object niet hoogohmig is of wordt onderbroken,
verschijnt de meetwaarde op het display. Wacht totdat de
waarde op het display zich heeft gestabiliseerd. Bij weerstan-
den van >1 MΩ kan dit enkele seconden duren.
- Zodra er “OL” (Overload = overbelasting) op het display verschijnt, heeft u het meetbereik overschreden of is het
meetcircuit onderbroken.
- Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM uit.
Bij het meten van weerstand moet u erop letten dat de meetpunten waarmee de meetpennen in contact
komen vrij zijn van vuil, olie, soldeerhars en dergelijke. Dergelijke omstandigheden kunnen het meetresul-
taat beïnvloeden.
De knop “REL” werkt alleen als er een meetwaarde wordt weergegeven. Als er “OL” wordt weergegeven,
kan deze functie niet worden geactiveerd.