80
81
Test spuitbeeld
Er moet altijd een spuitbeeldtest worden gedaan als:
•
het spuitpistool voor de eerste maal in bedrijf wordt gesteld.
•
het spuitmateriaal wordt vervangen.
•
het pistool voor onderhoud of reparatie uit elkaar is gehaald. De spuitbeeldtest
kan worden uitgevoerd op een testwerkstuk, plaat, karton of papier.
Spuitbeeld wijzigen:
U kunt bij de PILOT Mini het spuitbeeld wijzigen door de volgende instellingen (zie
ook afbeeldingen blz. 14 / 15).
a) Brede resp ronde straal instellen
Regeling van de breedte van de spuitstraal met de regelschroef (pos. 18):
door draaien naar links (naar buiten schroeven) naar een brede straal, door draaien
naar rechts (naar binnen schroeven) naar een ronde straal.
b)
Materiaaldoorstroomvolume instellen
.
Het materiaalvolume kan worden geregeld door de stelschroef (pos. 15) naar bin-
nen of naar buiten te draaien. Door draaien naar links (naar buiten schroeven)
wordt het vergroot, door draaien naar rechts (naar binnen schroeven) verkleind.
c) Verstuiverlucht regelen
Het luchtvolume van de verstuiver kan worden geregeld door de stelschroef
(pos. 17) naar binnen of naar buiten te draaien. De luchtdruk van de versuiver
wordt ingesteld op de persluchtreduceerklep van de compressorinstallatie. Let op
de aanwijzingen en veiligheidsinstructies van de fabrikant. Als u het spuitbeeld op
een andere manier wenst te wijzigen dan met de hier reeds vermelde mogelijkhe-
den, moet het spuitpistool worden omgebouwd. WALTHER biedt hiervoor veel
verschillende luchtkop- / materiaalspuitkop-/ naald-combinaties aan.
6
Ombouw / reparatie
Waarschuwing
Maak vóór iedere ombouw / reparatie de regel- en verstuiverlucht en de materiaal-
toevoer naar het spuitpistool vrij van druk – letselrisico.
Aanwijzing
Gebruik voor het uitvoeren van de hieronder vermelde arbeidsstappen de tekening
aan het begin van deze bedieningshandleiding.
Vervangen van materiaalspuitkop en luchtkop
1. Schroef de luchtkop (pos. 1) van het pistoollichaam (pos. 4).
2. Schroef de materiaalspuitkop (pos. 2) met sleutel SW 7 uit het pistoollichaam.
De montage van de nieuwe materiaalspuitkop gebeurt in omgekeerde volgorde.
Materiaalnaald vervangen
1. Schroef de instelschroef (pos. 15) eraf.
2. Verwijder de naaldveer (pos. 14).
3. Trek de materiaalnaald (pos. 13) uit het pistoolichaam.
De montage gebeurt in omgekeerde volgorde.
Lekkende naaldpakking vervangen
1. Verwijder de materiaalnaald, -spuitkop en luchtkop zoals boven omschreven
2. Schroef met een schroevendraaier de naaldpakkingbus (pos. 3.1) uit het pistool-
lichaam. (Gebruik evtl. het speciale gereedschap).
3. Trek de naaldpakking compl. (pos. 3) {naaldpakkingbus (pos. 3.1), naaldpakking
(pos. 3.2), drukgedeelte (pos. 3.3)} uit het pistoollichaam. Gebruik hiervoor evtl.
een dunne draad waarvan het uiteinde omgebogen is tot een haak.
De montage gebeurt in omgekeerde volgorde
Aanwijzing
De uit het voorzetstuk van het pistool gehaalde naaldpakking mag nooit meer wor-
den gebruikt, omdat anders niet gegarandeerd is dat de pakking veilig afdicht.
Aanwijzing
Alle beweglende en glijdende componenten moeten vóór de montage in het pistooli-
chaam worden ingevet met een zuurvrij, niet harsend vet.
7
Reiniging
Opgelet
Leg het spuitpistool nooit in oplosmiddelen of in een ander reinigingsmiddel. Anders
kan niet worden gegarandeerd dat het spuitpistool perfect finctioneert. Gebruik ovor
de reiniging geen garde of spitse voorwerpen. Voor schade die resulteert uit ondes-
kundige reiniging verleent WALTHER, Wuppertal, geen vrijwaring.
U kunt het spuitpistool reinigen zonder dat u dit hoeft te demonteren.
1. Vul het gereinigde materiaalreservoir / beker met druppelaar / zuigbeker / hang-
drukbeker resp. het gereinigde materiaaldrukvat met een bij het gespoten mate-
riaal passend reinigingsmiddel.
2. Stel het spuitpistool in bedrijf.
3. Stel het spuitpistool pas buiten bedrijf als er uitsluitend nog helder reinigingsmid-
del uitspuit.
De gehele spuitinstallatie moet drukvrij worden gemaakt totdat zij later weer wordt
gebruikt. Gebruik voor de reiniging van het spuitpistool uitsluitend reinigingsmiddelen
die door de fabrikant van het spuitmateriaal worden aangegeven en waar de vol-
gende bestanddelen niet inzitten:
•
Gehalogeneerde koolwaterstoffen
(b.v. 1,1,1, trichlorethaan, methyleenchloride enz.)