Nederlands
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-SiFire System
83
7.4.5 Installatie met zuighoogte
[afb. 7] (zoals gedefinieerd in EN 12845,
punt 10.6.2.3)
• Controleer het minimumpeil voor opslagtanks of
het historische minimumpeil voor schijnbaar
onuitputtelijke reservoirs.
• Zorg dat de diameter van de zuigleidingen gelijk is
aan of hoger is dan DN80 en controleer of de
maximale zuigsnelheid niet hoger is dan 1,5 m/s.
• Controleer of de NPSH aan de zuigzijde van de
pomp minimaal 1 meter hoger is dan de NPSH die
vereist is voor het debiet en bij de maximale
watertemperatuur.
• Breng onafhankelijke inlaatleidingen voor de
pompen aan op het laagste punt van de bodem-
klep.
• Plaats een zuigkorf op de zuigleidingen, voor de
bodemklep. De zuigkorf moet zo worden
geplaatst dat deze kan worden gereinigd zonder
dat het reservoir hoeft te worden geleegd. De
zuigkorf moet een diameter van minstens 1,5 keer
de nominale diameter van de leiding en mag geen
deeltjes met een diameter groter dan 5 mm door-
laten.
• De afstand tussen de draaias van de pomp en het
minimale waterpeil mag niet groter zijn dan 3,2 m.
• Elke pomp moet automatische toevoervoorzie-
ningen hebben die voldoen aan de eisen van EN
12845, punt 10.6.2.4.
7.4.6 Uitlaatgas van verbranding en koeling van de
dieselmotor
(afb. 8) (afb. 9a – 9b & variant)
Als de installatie is voorzien van een pomp die
wordt aangedreven door een dieselmotor, moeten
de uitlaatgassen van de motor worden afgevoerd
naar buiten door een pijp die is voorzien van een
passende geluiddemper.
De tegendruk mag de aanbevelingen voor het
geïnstalleerde type dieselmotor niet overschrij-
den. De uitlaatpijp moet de juiste afmeting heb-
ben in verhouding tot de lengte van de leidingen.
De uitlaatpijp moet geïsoleerd zijn en voorzien van
geschikte bescherming tegen onbedoelde aanra-
king met oppervlakken bij hoge temperaturen.
De uitlaatpijp mag zich niet in de buurt van ramen
of deuren bevinden. Ook mag het uitlaatgas niet
terugkomen in de pompkamer.
De uitlaatpijp moet zijn beschermd tegen weers-
invloeden. Er mag geen regenwater in de uitlaat-
pijp komen en condensaat mag niet terugstromen
naar de motor.
Slangen moeten zo kort mogelijk worden gehou-
den (liefst niet langer dan 5,0 m) met zo min
mogelijk bochten en een straal van minder dan 2,5
keer de leidingdiameter.
Leidingen moeten worden ondersteund en er
moet een afvoersysteem voor condensaat worden
aangebracht van materiaal dat bestand is tegen de
zuurgraad van het condensaat.
Het ventilatiesysteem in een pompkamer met die-
selpompen met luchtkoeling of lucht/water-
warmtewisselaar is essentieel. Dit bepaalt de cor-
recte werking van het brandblussysteem.
Het ventilatiesysteem moet ervoor zorgen dat
warmte die wordt geproduceerd tijdens het bedrijf
van het dieselpompsysteem kan worden afge-
voerd en dat er voldoende luchtstroming is om de
motor te koelen.
De openingen van de ruimte moeten berekend zijn
op de voor de motor benodigde luchtstroom,
afhankelijk van de hoogte. (Zie de gegevens van
de fabrikant van de dieselmotor.)
8 Inbedrijfname
Voor de eerste inbedrijfname is het aan te bevelen
de dichtstbijzijnde after-sales-service van Wilo in
te schakelen of contact op te nemen met onze
telefonische after-sales-service.
Inbedrijfname van de installatie moet worden uit-
gevoerd door gekwalificeerd personeel.
8.1 Algemene voorbereidingen en controle
• Voor de eerste inschakeling moet worden gecon-
troleerd of de bedrading, met name de aardaan-
sluiting, correct is aangelegd.
• Zorg dat vaste verbindingen niet onder spanning
staan.
• Vul de installatie en voer een visuele inspectie uit
om eventuele fouten op te sporen.
• Open de afsluiters aan de zijkanten van de pomp
en aan de persleiding.
VOORZICHTIG! Gevaar voor schade aan het pro-
duct!
Laat de installatie nooit drooglopen. Drooglopen
vernielt de mechanische afdichting van de
pomp.
• Het reservoir van de jockeypomp is leeg; vul het
reservoir tot een druk 0,5 bar lager dan de druk
die nodig is om de jockeypomp te starten.
• Overschrijd de maximale vulwaarde van het
reservoir niet.
VOORZICHTIG! Gevaar voor schade aan het pro-
duct!
Draai alle toevoerklemmen aan voordat de
installatie in bedrijf wordt genomen!
Als er tijdens het installeren tests moeten worden
uitgevoerd, moet u ervoor zorgen dat de pompen
correct gevuld zijn met water voordat u deze
inschakelt.
Controleer voordat u de pompinstallatie met
water vult of de onderdelen goed vast zitten. Tij-
dens het transport en het hanteren zouden deze
losgeraakt kunnen zijn.
Breng de installatie niet in automatisch bedrijf
voordat de brandblusinstallatie volledig is gemon-
teerd volgens de norm. Bij inbedrijfname van een
onvolledige brandblusinstallatie vervalt de garan-
tie.
Summary of Contents for SiFire EN 100/200-205-45 E
Page 2: ...Fig 1 Fig 2a A 2 2 E B C D ...
Page 3: ...Fig 2b Fig 3 21 25 26 13 11 12 19 15 22 27 20 24 23 2 1 14 4 16 7 5 6 10 18 17 9 9 10 8 3 ...
Page 4: ...Fig 4 Fig 5 ...
Page 5: ...Fig 6a 3 5 D D 4 D 2 3 C min max 1 8 m s Fig 6b min 3 5 D D 4 D max 2 m 2 3 C max 1 8 m s ...
Page 6: ...Fig 7 Fig 8 max 3 2 m min A B C D 2 4 5 6 3 8 7 1 ...
Page 7: ...Fig 9a Fig 9b A B C D 800 800 800 ...
Page 8: ...Fig 1a Fig 9a variant Fig 9b variant A B C D 800 800 800 ...
Page 9: ...Fig 10 Fig 11 1 2 1 2 1 ...
Page 10: ......