Nederlands
Gebruiksaanwijzing gazontractoren
44
Instelhendel voor maai-
hoogte
Afb. 10
Met de hendel (A) de verschillende
maaihoogtestanden instellen (1 tot
max. 12 – afhankelijk van model).
Stand 1 = kleinste maaihoogte –
maaimechanisme helemaal
omlaag.
Stand 12 * = grootste maaihoogte –
maaimechanisme helemaal
omhoog.
(* Afhankelijk van model.
Hoogste getal komt overeen
met de grootste maaihoogte.)
Opmerking
Afhankelijk van het model is de
instelschuif uitgerust met een
instelbare positieaanduiding (B).
Deze dient om de gewenste
maaihoogte snel te kunnen vinden.
PTO-schakelaar (afhankelijk
van model)
Afb. 11
Met de PTO-hendel wordt het
maaimechanisme mechanisch
in en uitgeschakeld.
Maaimechanisme uitschakelen
= hendel uit uitsparing duwen en
helemaal naar achteren trekken.
Maaimechanisme inschakelen
= hendel langzaam naar voren
duwen en in de uitsparing
vastklikken.
PTO-schakelaar
(afhankelijk van model)
Afb. 12
Met de PTO-schakelaar wordt
het maaimechanisme via een
elektromechanische koppeling
in- en uitgeschakeld.
Inschakelen = trek aan de schake-
laar.
Uitschakelen = druk op de schake-
laar.
Aanwijzing: Bij automatische
uitschakeling door het veiligheids-
blokkeersysteem (bijvoorbeeld
achteruitrijden met ingeschakeld
maaimechanisme) moet de
schakelaar eerst in de stand „uit”
en vervolgens weer in de stand
„aan” worden gezet om de blokke-
ring van de koppeling op te heffen.
Vastzetrem/Tempomat
Afb. 13
Deze schakelaar heeft bij enkele
modellen een dubbele functie:
Bedien de vastzetrem
:
Duw het rempedaal helemaal
in en druk op de schakelaar.
Vastzetrem losmaken:
Duw het rempedaal helemaal in.
De schakelaar komt los.
Tempomat
inschakelen
(afhankelijk van model):
Tijdens het rijden de schakelaar
indrukken.
De op dit tijdstip gekozen voor-
waartse snelheid (echter niet
de maximumsnelheid) wordt
aangehouden. U kunt uw voet
van het rijpedaal nemen.
Bij het bedienen van het rijpedaal
of het rempedaal wordt de
Tempomat automatisch uitge-
schakeld.
Rijpedaal voor machine met
hydrostaataandrijving
Afb. 14
Stel met het rijpedaal de snelheid
traploos in en verander van
rijrichting:
Vooruit = duw het rijpedaal naar
voren (in de rijrichting ).
Hoe verder naar voren, hoe sneller.
Stoppen (voor het stilzetten van
de machine en bij het veranderen
van richting) = rijpedaal loslaten
(stand N).
Achteruit = duw het rijpedaal naar
achteren (tegen de rijrichting .
Hoe verder naar achteren,
hoe sneller.
Rijpedaal voor machine
met autodrive aandrijving
Afb. 15
Stel met het rijpedaal de snelheid
traploos in:
– Zet de rijrichtinghendel
in stand „F” (vooruit) ( ) of „R”
(achteruit) ( ).
– Duw het rijpedaal naar voren.
Hoe verder naar voren, hoe
sneller.
Transmissieontgrendeling
voor machines met
hydrostaataandrijving
Afb. 16
Duwen van de machine terwijl
de motor uitgeschakeld is.
Afhankelijk van model:
Hendel uittrekken en omlaag
drukken (Afb. 16a).
Hendel omhoog duwen
en indrukken als u wilt rijden.
of
Hendel uittrekken en omhoog
drukken (Afb. 16b).
Hendel omlaag duwen
en indrukken als u wilt rijden.
De hendel bevindt zich op de
achterwand van de machine.
Combinatie-indicatie
(afhankelijk van model)
Afb. 17
De combinatie-indicatie kan
bestaan uit de volgende elemen-
ten, afhankelijk van de uitvoering:
Oliedruk (1):
Als de indicatielamp brandt terwijl
de motor loopt, dient u de motor
onmiddellijk uit te schakelen
en het oliepeil te controleren.
Laat de machine indien nodig
nazien.
Rem (2):
De indicatielamp brandt als bij het
starten van de motor het rem-
pedaal niet is ingedrukt resp.
de vastzetrem niet is vergrendeld.
Schakel het maaiwerk
(PTO) (3) uit:
De indicatielamp brandt als bij het
starten van de motor het maaiwerk
(PTO) niet uitgeschakeld is.
Oplaadindicatie accu (4):
Wanneer de controlelamp brandt
terwijl de motor loopt, wordt
de accu onvoldoende opgeladen.
Laat de machine indien nodig
nazien.
Bedrijfsurenteller (5):
Geeft bij ingeschakelde ontsteking
het tot dusver bereikte aantal
bedrijfsuren aan.
Ampèremeter (6):
Geeft de laadstroom van
de dynamo voor de accu aan.